Добавил:
Upload Опубликованный материал нарушает ваши авторские права? Сообщите нам.
Вуз: Предмет: Файл:
Found_535334808_153600.doc
Скачиваний:
0
Добавлен:
01.07.2025
Размер:
153.6 Кб
Скачать

Margreet Kwakernaak

ticket naar

NEDERLAND

Basisexamen inburgering in het buitenland Onderdeel kennis van de Nederlandse taal

In het pakket Ticket naar Nederland vindt u

  • dit boekje

  • een audio-cd

Kent u genoeg Nederlands om het examen te gaan doen? Dan is het tijd om met dit oefenpakket te beginnen. Kunt u langzaam gesproken Nederlands verstaan? Kunt u met losse woorden een beetje spreken? Dan beheerst u het Nederlands op niveau A1 – min. U kunt dan gaan oefenen voor het telefonische examen.

Ticket naar Nederland helpt u om u voor te bereiden op het Basisexamen inburgering in het buitenland, onderdeel kennis van de Nederlandse taal. Dit examen wordt ook wel de Taaltoets genoemd.

Het examen

Het examen bestaat uit 50 luister- en spreekopdrachten. Na elke opdracht is er een pauze waarin u de tijd krijgt om antwoord te geven.

De opdrachten zijn verdeeld in 5 onderdelen.

Deel A: Nazeggen

(u hoort 12 korte zinnen)

Deel B: Vragen

(u hoort 14 korte vragen)

Deel C Nazeggen (hetzelfde als onderdeel A)

(u hoort 12 langere zinnen)

Deel D Tegenstellingen

(u hoort 10 woorden)

Deel B Verhalen navertellen

(u hoort 2 korte verhalen)

Het onderdeel Verhalen navertellen wordt niet door de computer nagekeken, maar door mensen. Dat gebeurt pas nadat u de uitslag van het examen hebt gekregen. De verhalen tellen dus niet mee om te slagen voor het examen. De verhalen zijn wel belangrijk voor de mensen die het examen gemaakt hebben. Zij kunnen daarmee controleren of het examen te makkelijk ofte moeilijk is.

Het hele examen duurt ongeveer 15 minuten.

Het oefenexamen

Heeft u ook het pakket Naar Nederland? Dat is het pakket met de film Naar Nederland en een fotoboek. In het pakket Naar Nederland zitten drie codes waarmee u drie keer een oefenexamen per telefoon kunt doen. Dit oefenexamen wordt ook wel oefentoets, proefexamen of proeftoets genoemd. Het oefenexamen heeft 30 opdrachten. U heeft 30 seconden tijd om een verhaal na te vertellen. Het echte examen heeft 50 opdrachten. Bij het navertellen van de verhalen, wacht de computer tot u klaar bent met praten. Het echte examen is dus langer dan het oefenexamen. Het pakket Naar Nederland is te bestellen via www.nederlandsalstweedetaal.nl

Ticket Naar Nederland

Dit pakket bestaat uit dit boekje en een audio-cd. In dit boekje staan de opdrachten die u hoort op de audio-cd. In dit boekje staan ook de antwoorden die bij de opdrachten horen.

De onderdelen van Ticket Naar Nederland staan in dezelfde volgorde als bij het echte examen. Maar: Ticket naar Nederland geeft bij elk onderdeel veel mййr opdrachten, zodat u kunt oefenen. Wij adviseren u om de opdrachten vaak te herhalen zodat u goed voorbereid het examen gaat doen.

We moeten u wel waarschuwen: Ticket Naar Nederland geeft alleen opdrachten om te oefenen. Bij het echte examen krijgt u andere opdrachten.

Het boekje en de audio-cd

De audio-cd helpt u bij het luisteren en naspreken. U kunt in het boekje lezen wat u hoort op de audio-cd. In het boekje staan bij de opdrachten ook de antwoorden.

Hoe u het boekje en de audio-cd kunt gebruiken

  1. Luister eerst een paar keer naar de audio-cd. Luister goed naar de uitspraak en probeer de opdrachten te begrijpen. Kijk nog niet in het boekje.

  2. Probeer nu de opdrachten te doen. Kijk nog niet in het boekje.

  3. Luister en lees nu mee in uw boekje.

  4. U mag proberen de antwoorden zelf op te schrijven. Dat helpt om ze te onthouden! Kunt u het Nederlands niet schrijven? Geen probleem. Bij het examen hoeft u niette schrijven.

  5. In dit pakket zit een stukje karton. U legt nu het stukje karton op de antwoorden in uw boekje. U luistert weer naar de audio-cd en probeert zelf antwoord te geven. U controleert elk antwoord door het stukje karton naar beneden te schuiven.

  6. Gaat dat goed? Doe dan nu uw boekje dicht en luister naar de audio-cd. Doe de opdrachten zonder in uw boekje te kijken.

  7. Lukt het om de opdrachten te doen zonder boekje? U bent nu klaar om het oefenexamen te gaan doen per telefoon. Daarover kunt u alles vinden in het pakket Naar Nederland.

8) Ga door met oefenen tot het oefenexamen goed lukt. Let op: bij het echte examen krijgt u andere zinnen.vragen, tegenstellingen en verhalen!

De onderdelen van de audio-cd

Onderdeel A: Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na.

Bijvoorbeeld:

Een stem zegt: Eet smakelijk.

En u zegt: Eet smakelijk.

Probeer niet alleen de woorden, maar ook de manier van spreken precies na te doen. Spreek vlot en aarzel niet. U hoort op deze audio-cd 25 korte zinnen.

Onderdeel B: Vragen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord.

Bijvoorbeeld:

Een stem zegt: Is een zoon een jongen of een meisje?

En u zegt: een jongen of: jongen

Of u hoort: Wat kan je drinken, water of brood?

En u zegt: water

U hoort op deze audio-cd 50 vragen.

Onderdeel C: Nazeggen (hetzelfde als onderdeel A) U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na.

Bijvoorbeeld:

Een stem zegt: Je kunt zelf kiezen.

En u zegt: Je kunt zelf kiezen.

U hoort op deze audio-cd 25 zinnen. Deze zinnen zijn langer dan de zinnen van onderdeel A.

Onderdeel D: Tegenstellingen

U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde.

Bijvoorbeeld:

U hoort: aankleden

Dan zegt u: uitkleden

Of u hoort: achter

Dan zegt u: voor

U hoort op deze audio-cd 40 woorden.

U oefent nu verder met dezelfde tegenstellingen. In het eerste deel van deze oefening hoorde u "aankleden" en u zei: "uitkleden". We doen het nu andersom.

U hoort nu: uitkleden

En zegt: aankleden

En u hoort: voor

En u zegt: achter

U hoort op deze audio-cd 40 woorden.

Onderdeel E: Verhalen navertellen

U hoort een kort verhaal. U moet het verhaal navertellen.

U krijgt daarvoor 30 seconden. Vertel zoveel mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan: Wie deden ermee? Wat gebeurde er? Waar was het? En: Hoe liep het af?

Op de audio-cd staan 20 oefenverhalen. Het zijn een ander soort verhalen dan de verhalen van het examen. De eerste oefenverhalen zijn gemakkelijk. Later worden ze moeilijker.

Onderdeel A: Nazeggen

  1. Eet smakelijk.

  2. Veel plezier.

  3. Ik hou van jou.

  4. Niet te geloven.

  5. Geen probleem.

  6. Dat is jammer

  7. Hij komt eraan

  8. Het was gezellig.

  9. Ik snap het niet.

  10. Dat vind ik leuk.

  11. Ja, dat is goed.

  12. Dat hangt er vanaf.

  13. Dat meen je niet.

  14. Kom je snel terug?

  15. Rij je voorzichtig?

  16. Als dat zou kunnen.

  17. Wanneer zie ik je weer?

  18. Tot de volgende keer.

  19. Zou je dat wel willen?

  20. Ik weet het niet meer.

  21. Daar ben ik niet blij mee.

  22. Doe je de groeten aan Hans?

  23. Blijf maar lekker in bed.

  24. Kom je me ophalen?

  25. Geef mij de zomer maar.

Onderdeel B: Vragen

  1. Is een zoon een jongen of een meisje?

  2. Wat kan je drinken, water of brood?

  3. Hoeveel benen heeft een mens?

  4. Wat zwemt in de zee, een vis of een kat?

  5. Wat is nat, de zon of de regen?

  6. Januari, is dat een dag of een maand?

  7. Een uur, hoeveel kwartier is dat?

  8. Wat komt eerst, de middag of de avond?

  9. Wat is zoet, thee met suiker of thee zonder suiker?

  10. Wie is jonger, moeder of kind?

  11. Welke dag komt eerst, vrijdag of donderdag?

  12. Wat doe je eerst, slapen of wakker worden ?

  13. Hoe je noem je iemand die niet kan horen, doof of blind?

  14. Hoeveel voeten heefteen mens?

  15. Wat kan je doen met een mes, snijden of drinken?

  16. Kan je met je voeten eten of lopen?

  17. Wat komt eerst, woensdag of dinsdag?

  18. Is een auto om te rijden of om te koken?

  19. Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen?

  20. Hoe noem je het gebouw waar kinderen les krijgen?

  21. Wat is langer, een uur of een kwartier?

  22. Wat is meer, tien of twintig?

  23. Wat is sneller, een vliegtuig of een auto?

  24. April, is dat een maand of een dag?

  25. Hoeveel poten heeft een kat?

  26. Wat is meer, honderd of duizend?

  27. Wat komt eerst, de avond of de nacht?

  28. Welke dag komt eerst, maandag of dinsdag?

  29. Wie is ouder, moeder of kind?

  30. Hoe noem je iemand die niet kan zien, doof of blind?

  31. Als iets niet makkelijk is, dan is het....

  32. Wat kan je doen met een vork, drinken of eten?

  33. Is een pan om te koken of te rijden?

  34. Welke dag komt eerst, zondag of zaterdag?

  35. Wie woont op een boerderij?

  36. Wie is een meisje, een zoon of een dochter?

  1. Wat is korter, een been of een arm?

  2. Kan je met je oren praten of horen?

  3. Wat is minder, vijftig of honderd?

  4. Welke maand komt eerst, september of augustus?

  5. Hoeveel armen heeft een mens?

  6. Zondag, is dat een maand of een dag?

  7. Wat is minder, tachtig of achthonderd?

  8. Wat doe je met een auto, rijden of lopen?

  9. Mei, is dat een dag of een maand?

  10. Welke maand komt eerder, oktober of november?

  11. Wat is sneller, een boot of een vliegtuig?

  12. Waar woont een boer?

  13. Wat is korter, een dag of een uur?

  14. Wie is een man, moeder of vader?

  15. Wat kan je doen met een kopje, drinken of snijden?